‘Lukt het jou om met Merel nakomelingen te krijgen?’ vroeg Petru plots. ‘Niet dat het wat uitmaakt natuurlijk, want er zijn genoeg mensen van jouw soort, veel meer dan de wereld aan kan. Wat maakt jullie zo bijzonder om de aarde als een kankergezwel te mogen overwoekeren ten koste van alles en iedereen?’
‘Merel is niet mijn partner, als je dat mocht denken. Het is een goede vriendin, misschien juist omdat we geen relatie hebben.’
‘Jij noemt vriendschap geen relatie?’
‘Ik bedoel een liefdesrelatie, die hebben we niet.’
‘Geen reproductieafspraak?’
‘Nee, dat zeker ook niet.’
‘Ben jij te vertrouwen?’
‘Ons gesprek blijft tussen ons, als je dat bedoelt.’
‘Is Rudolf te vertrouwen?’
‘Bij hem gaat het enkel om de stenen, dat heb je wel gemerkt. Als je hem een originele vuistbijl kunt bezorgen is hij als een kind zo blij, dan heeft hij alles voor je over.’
‘En Merel? Heb je de vrouw die je vrouw niet is in de hand? Gaat zij geen rare verhalen de wereld in slingeren?’
‘We hebben afgesproken dat níemand verhalen gaat vertellen die nergens op zijn gebaseerd,’ zei Andrei naar waarheid.
Petru bromde nauwelijks hoorbaar, het leek op tevredenheid.
Op enige afstand passeerden ze Boedapest.